In de bibliotheek zijn twee kleuters aan het kleuren. Ik ga erbij zitten, pak een kleurplaat en samen praten we wat over potloden en stiften. We wisselen onze leeftijden uit. Ik ben achtentwintig jaar, de jongen tegenover me is vier jaar en het meisje naast me is net vijf geworden.
‘Ik ben Jehova’s,’ zegt het meisje.
Ik kijk verbaasd op. ‘Oh, ja dat kan natuurlijk.’
‘En ik ben Christen!’, antwoordt haar overbuurman.
‘Ook dat mag natuurlijk,’ zeg ik, en ik knik.
Het meisje staat op. ‘Jehova’s is goeder dan Christen.’
‘Nietes, Christen is goeder dan Jehova’s!’
‘Echt niet!’
‘Echt wel!’
‘Beter,’ zeg ik, ‘jullie bedoelen beter. En het is allebei even goed. Er is er geen één beter. Wat jij gelooft is goed.’
Het meisje kijkt me uitdagend aan. ‘Wat geloof jij dan?’
‘Ik?’ Ik begin een beetje te stotteren. ‘Ik eh, ik ben ongelovig, ik geloof niets.’
‘Niet?! Dat is niet goed hoor!’ De jongen schudt zijn hoofd.
Het meisje is het met hem eens. ‘Als je niet Jehova’s bent dan ben je slecht. Als je Jehova’s bent dan ben je goed.’
‘Oh, eh, nou… ik geloof niet dat ik dat, eh, geloof,’ Ik twijfel, hoe ga ik dit gesprek met deze twee kleuters voortzetten?
Het meisje is gelukkig standvastig. ‘En toch is het zo. En mijn tekening is ook goeder dan de jouwe.’
Hilde (Bibliotheek Arnhem)